Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1854

Datum uitspraak2006-03-23
Datum gepubliceerd2006-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 05/806
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft zich bij de toetsing van de vaststelling door de vreemdelingendienst dat eiser niet meewerkt aan het verkrijgen aan de benodigde reisdocumenten beperkt tot de door de vreemdelingendienst verstrekte gegevens. Ten onrechte niet ingegaan op de door eiser in bezwaar aangevoerde, en deel met (gelegaliseerde!) documenten gestaafde, stellingen. Volgt vernietiging wegens onzorgvuldigheid en ondeugdelijke motivering.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: BESLU 05/806 Inzake: [eiser], wonende te [plaatsnaam], eiser, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [...], verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 25 februari 2005. 2. Zitting Datum: 9 februari 2006. Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [...], werkzaam bij rechtshulp Noord te [plaatsnaam]. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde [...]. 3. Ontstaan en loop van het geding Eiser ontving verstrekkingen in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (hierna: ROA). Bij brief van 4 april 2002 heeft de vreemdelingendienst eiser aangezegd dat hij Nederland dient te verlaten vóór 12 april 2002. Bij besluit van 8 april 2002, in persoon uitgereikt op 12 april 2002, heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de op grond van de ROA aan hem verstrekte voorzieningen per 1 mei 2002 zullen worden beëindigd. Tegen dit besluit is namens eiser bezwaar gemaakt bij brief van 26 april 2002, door verweerder ontvangen op 1 mei 2002. Bij een brief van 13 december 2004 met 22 bijlagen zijn namens eiser de gronden van het bezwaar ingediend. Op 17 januari 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 25 februari 2005, verzonden op 3 maart 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 30 maart 2005, bij de rechtbank per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 12 mei 2005 zijn namens eiser de gronden van het beroep ingediend. Bij brief van 23 juni 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 24 augustus 2005 en 27 januari 2006 zijn namens eiser nadere stukken ingediend. Desgevraagd zijn namens eiser per fax van 6 februari 2006 de bij het aanvullende bezwaarschrift van 13 december 2004 behorende 22 bijlagen toegezonden. Vervolgens is het geding op 9 februari 2006 ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1. In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 4.2.1. Ingevolge artikel III van het besluit van 27 maart 2001 van de staatssecretaris van Justitie strekkende tot wijziging van de ROA (Stcrt. 2001, 63, p. 16; het wijzigingsbesluit ROA) eindigen de verstrekkingen van een asielzoeker, op wiens asielaanvraag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist, ten aanzien van wie een last tot uitzetting is gegeven en aan wie door de korpschef is medegedeeld dat hij de verstrekkingen moet verlaten, in afwijking van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, op de dag waarop hij Nederland volgens de mededeling van de korpschef dient te verlaten. 4.2.2. Ten tijde van het besluit van 25 februari 2005 voerde verweerder bij de toepassing van artikel III van het wijzigingsbesluit ROA het beleid dat voornoemde voorzieningen, nadat een last tot uitzetting is gegeven, niettemin niet worden beëindigd indien de reis- en identiteitspapieren van de betrokken asielzoeker op het vastgestelde tijdstip (nog) niet beschikbaar zijn, terwijl betrokkene wel medewerking verleent om die documenten te verkrijgen. Hierbij volgt verweerder het zogenaamde "stappenplan". Uit dit stappenplan blijkt dat in beginsel tot beëindiging van de voorzieningen wordt overgegaan indien een vreemdeling niet meewerkt aan het verkrijgen van de benodigde reis- en identiteitspapieren. Het niet-meewerken van een vreemdeling kan zich blijkens het stappenplan op verschillende manieren manifesteren. Niet-meewerken van de vreemdeling wordt onder meer aangenomen indien hij bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst verklaart niet mee te willen werken of wanneer hij onjuiste of onvolledige informatie verstrekt. Doel van het beleid is die medewerking te bevorderen door voortzetting van de voorzieningen in geval die medewerking aanwezig is. Kernpunt van dit beleid is dat van medewerking die tot voortzetting van de verstrekkingen, alhoewel daarop geen aanspraak bestaat, aanleiding kan geven eerst sprake is, indien en zolang de vreemdeling alles doet wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen. 4.3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een marginale toets heeft plaatsgevonden van de vaststelling van de vreemdelingendienst dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrekprocedure. Bij die toets heeft verweerder geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de vreemdelingendienst, zodat er geen aanleiding was nader onderzoek in te stellen. Verweerder meent daarom dat hij het bezwaar van eiser tegen het besluit tot beëindiging van de ROA-voorzieningen terecht ongegrond heeft verklaard. 4.4. Eiser stelt in beroep dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Er wordt volgens eiser onvoldoende ingegaan op de inhoud van het bezwaarschrift en hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. De conclusie dat geen aanleiding bestaat om nader onderzoek in te stellen en de conclusie dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de vreemdelingendienst wordt volgens eiser op geen enkele wijze gedragen door de feiten. Eiser stelt voorts dat hij de vorderingen van de vreemdelingendienst niet heeft genegeerd en dat hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht mag worden om in het bezit te komen van reisdocumenten. Eiser is staatloos [...], waardoor hij door geen enkel land wordt geaccepteerd. 4.5. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van 2 maart 2005 met nummer 200406068/1, gepubliceerd op www.raadvanstate.nl) kan het college in beginsel afgaan op de mededeling van de IND dat de vreemdeling geen medewerking verleent aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten. Dit is slechts anders, indien op grond van de door de vreemdeling overgelegde gegevens of anderszins gebleken feiten en omstandigheden voor het college concrete aanleiding bestaat tot twijfel aan de juistheid van die mededeling. 4.6.1. Blijkens het primaire besluit van 8 april 2002 heeft de vreemdelingendienst voor de vaststelling dat eiser weigert medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten van belang geacht dat eiser tot tweemaal toe, te weten op 27 februari 2002 en 1 maart 2002, een vordering van de vreemdelingendienst negeerde en dat eiser in eerdere contacten met de vreemdelingendienst suggereerde dat hij zich inspande reisdocumenten te verkrijgen terwijl achteraf duidelijk werd dat hij zich niet tot de instanties heeft gewend waar hij reisdocumenten kon verkrijgen. 4.6.2. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aan de vaststelling dat eiser weigert medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten ten grondslag ligt het proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2002 met mutatienummer PL1050/98-002192 van [briga[brigadier] (hierna: [brigadier]), brigadier van politie afdeling Vreemdelingenzaken, politie Noord-Holland Noord. In dit proces-verbaal wordt de stelling dat eiser totaal geen medewerking heeft gegeven (samenvattend) gebaseerd op: - verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie, al dan niet via de advocaat, namelijk dat betrokkene zich aan de ambassades van [...] en [...] heeft gemeld, terwijl dit in werkelijkheid niet is gebeurd; - de schijn willen wekken wel mee te werken door te beweren dat hij zich heeft gemeld op ambassades die naar later inzicht totaal niet bezocht dienden te worden. Met andere woorden: indien hij er wel zou zijn geweest, heeft hij bewust de verkeerde ambassades bezocht; - het niet willen melden in vertrek-centrum te [plaatsnaam]. Immers, hiertegen is bezwaar ingediend, waarna van verder procederen op dit punt werd afgezien en eiser zich daar nooit heeft gemeld; - het nooit op enige andere overtuigende wijze aanvragen van een (vervangend) reisdocument; - achterhouden van brondocument (i.c. het “transcript”). 4.6.3. De rechtbank stelt op grond van het dossier verder vast dat voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit op 4 april 2002 op verweerders gemeentehuis een bespreking heeft plaatsgevonden, waaraan eiser, de heer [brigadier] en gemeenteambtenaar [gemeentea[gemeenteambtenaar] hebben deelgenomen. Blijkens het verslag van dat gesprek is met name aan de orde geweest de vraag of het eiser te verwijten valt dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de vorderingen van de vreemdelingendienst om te verschijnen op 27 februari 2002 en 1 maart 2002, welke vorderingen zouden zijn verzonden op 14 februari 2002 respectievelijk 27 februari 2002. Eiser heeft zich in dat gesprek op het standpunt gesteld dat hij aan de oproepen geen gehoor heeft gegeven omdat die vorderingen hem niet (tijdig) hebben bereikt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat zijn medebewoner alles weggooit met de oude kranten en dat hij in de in geding zijnde periode in verband met Islamitische feestdagen bij vrienden in [plaatsnaam] verbleef, zodat hij de beide brieven pas aantrof bij thuiskomst op 1 maart 2002. [brigadier] heeft zich in dat gesprek op het standpunt gesteld dat eiser de op 14 februari 2002 verzonden vordering moet hebben ontvangen voordat hij naar [plaatsnaam] vertrok. 4.6.4. Blijkens het aan het primaire besluit ten grondslag liggende ambtelijk advies van [gemeenteambtenaar] aan verweerder, gedateerd 5 april 2002, heeft [gemeenteambtenaar] op grond van bestudering van de stukken en het gesprek op 4 april 2002 vastgesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek. Voorts wordt gesteld dat de vreemdelingendienst in haar proces-verbaal van bevindingen haar conclusie voldoende heeft toegelicht. 4.7.1. In bezwaar heeft eiser in de eerste plaats aangevoerd dat hij de vorderingen van de vreemdelingendienst om te verschijnen niet heeft genegeerd, aangezien die vorderingen hem niet (tijdig) hebben bereikt. Daartoe heeft eiser betoogd dat de vreemdelingendienst op geen enkele wijze kan aantonen wanneer de op 14 februari 2002 gedateerde vordering ter post is bezorgd en dat de op 27 februari 2002 gedateerde vordering betrekking had op een oproep om slechts drie dagen later te verschijnen. Eiser heeft erop gewezen dat hij geen vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd had gekregen en dat hij dus vrij was om te gaan en staan waar hij wilde. Hij vindt het merkwaardig dat de vreemdelingendienst de vorderingen niet, zoals gebruikelijk, heeft overhandigd bij het voldoen aan de meldplicht. In de tweede plaats heeft eiser in bezwaar aangevoerd dat hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om in het bezit te komen van reisdocumenten. Daartoe heeft eiser alle in het proces-verbaal van 12 maart 2002 genoemde (en in rechtsoverweging 4.6.2. vermelde) argumenten die ten grondslag liggen aan de vaststelling dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting als volgt betwist: “a. Cliënt heeft zich, anders dan hij beweert, niet op de ambassades van [...] en [...] gemeld. Dit is onjuist, cliënt heeft dit wel gedaan. b. Indien hij zich er wel heeft gemeld heeft hij bewust de verkeerde ambassades bezocht. De vreemdelingendienst geeft nu aan zelf te twijfelen aan de eigen conclusie onder a. Cliënt heeft niet bewust de verkeerde ambassades bezocht. Hij heeft alle ambassades bezocht van de landen waarvan hij hoopte dat hij eventueel zou worden toegelaten. Als staatloos [...] heeft men geen eigen land en kan men nergens terecht. c. Het niet willen melden in vertrekcentrum [plaatsnaam]. De oproep aan cliënt om zich te melden in [plaatsnaam] is door de vreemdelingendienst zelf ingetrokken. d. Het nooit op enig andere overtuigende wijze aanvragen van een vervangend reisdocument. Cliënte heeft, naast al zijn overige activiteiten, samen met de vreemdelingendienst via de IND een aanvraag ingediend bij de [...] ambassade en zich gemeld bij de [...]se Delegatie. e. Het achterhouden van het brondocument (i.c. het transcript) Dit document is op 23 februari 1998 gelegaliseerd op de Nederlandse ambassade in [...] en naar Nederland gestuurd. Cliënt heeft toen hij hierover beschikte dit document direct (6 maart 1998) doorgestuurd aan de IND. Hij heeft dit document dus niet achtergehouden.” Verder heeft eiser gesteld dat hij staatloos [...] is, dat hij is geboren in [...] en dat hij vervolgens vanaf zijn 8e jaar in [...] heeft gewoond. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser bij zijn bezwaarschrift onder meer een door [...] gelegaliseerde akte waarin zijn naam wordt bevestigd en een door [...] gelegaliseerd schoolrapport gevoegd alsmede een (door de Duitse autoriteiten verstrekte) kopie van zijn eigen [...] vluchtelingenpaspoort en dat van zijn moeder, waarin zowel eiser als zijn zus na geboorte zijn bijgeschreven. Verder heeft eiser bij zijn bezwaarschrift een verklaring van de [...]se Delegatie van 18 oktober 2004 gevoegd, waaruit blijkt dat aan eiser geen [...]s paspoort kan worden verstrekt en dat hij niet kan terugkeren naar [...]. Ook heeft eiser er in zijn bezwaarschrift op gewezen dat hij zijn UNRWA-registratienummer aan de [...] ambassade bekend heeft gemaakt en dat een presentatie in 1999 via de vreemdelingendienst en de IND bij de [...] ambassade in [plaatsnaam], ondanks zijn volledige medewerking, niet heeft geleid tot het afgeven van een reisdocument. Eiser meent daarom dat hij heeft voldaan aan de ingevolge het stappenplan op hem rustende inspanningsverplichting om mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten en dat de opvang ten onrechte is beëindigd. Ten slotte heeft eiser in bezwaar aangevoerd dat verweerder heeft verzuimd om de vaststelling van de vreemdelingendienst dat hij geen medewerking verleent marginaal te toetsen. 4.7.2. Blijkens het verslag van de in het kader van de bezwaarprocedure op 17 januari 2005 gehouden hoorzitting is tijdens de hoorzitting onder meer aan de orde geweest wat de strekking is van de taak van verweerder om de vaststelling van de vreemdelingendienst dat een betrokkene niet meewerkt marginaal te toetsen. Verder blijkt uit het verslag dat eiser zich nog steeds op het standpunt stelt dat hij geen schuld heeft aan het tweemaal niet voldoen aan de vordering om te verschijnen en dat hij van mening is dat hij er alles aan heeft gedaan om de juiste gegevens te bemachtigen. 4.7.3. In het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ambtelijk advies van [...] aan verweerder, gedateerd 25 februari 2005, is over de marginale toetsing het volgende vermeld: “De marginale toetsing heeft bij de gemeente plaatsgevonden en hierbij zijn wij uitgegaan van de gegevens die wij van de vreemdelingendienst hebben gekregen. De vreemdelingendienst heeft geconstateerd dat betrokkene niet meewerkt. De gemeente heeft dit ook marginaal getoetst aan de hand van bewijsstukken van de Vreemdelingendienst. Er was dan ook geen aanleiding nader onderzoek in te stellen omdat er geen reden was te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de vreemdelingendienst.” 4.7.4. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is in het bestreden besluit het volgende overwogen: “Uw bezwaar richt zich er voornamelijk op dat u bestrijdt dat eiser niet heeft meegewerkt aan zijn vertrekprocedure. U geeft aan dat de gemeente dit marginaal had moeten toetsen. De bezwaarcommissie is van mening dat deze marginale toetsing heeft plaatsgevonden. Er was geen aanleiding nader onderzoek in te stellen omdat de gemeente geen reden zag te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de vreemdelingendienst. Vastgesteld kan worden dat de regels door de gemeente correct zijn gehanteerd.” 4.8.1. De rechtbank leidt uit de bewoordingen van het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende ambtelijke advies van 25 februari 2005 af dat verweerder zich bij de toetsing van de vaststelling van de vreemdelingendienst dat eiser niet meewerkt aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten uitsluitend heeft beperkt tot de gegevens die zijn verstrekt door de vreemdelingendienst. Op geen enkele wijze blijkt uit het dossier dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de door eiser in bezwaar aangevoerde argumenten en overgelegde documenten in zijn beoordeling heeft betrokken. Ter zitting is in dit uit het dossier naar voren komende beeld geen verandering gekomen. Gelet op hetgeen door eiser in bezwaar – deels met documenten gestaafd – is aangevoerd, deed zich naar het oordeel van rechtbank echter de in rechtsoverweging 4.5. bedoelde situatie voor dat op grond van de door de vreemdeling overgelegde gegevens of anderszins gebleken feiten en omstandigheden voor verweerder concrete aanleiding bestaat tot twijfel aan de juistheid van de mededeling van de vreemdelingendienst. 4.8.2. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift terecht een tegenstrijdigheid geconstateerd in hetgeen in rechtsoverweging 4.7.1. onder a en b is vermeld. Eiser heeft verder ten aanzien van hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 4.7.1. onder c terecht opgemerkt dat de oproep aan eiser om zich te melden in [plaatsnaam] door de vreemdelingendienst zelf is ingetrokken, zodat het niet verschijnen aldaar niet kan worden beschouwd als een teken van niet meewerken. Ten aanzien van hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 4.7.1. onder e heeft eiser zijn stelling dat hij het brondocument niet heeft achtergehouden, onderbouwd met een verwijzing naar een brief van 6 maart 1998 van zijn toenmalige gemachtigde aan de IND. Ten aanzien van de in rechtsoverweging 4.7.1. onder d vermelde grond heeft eiser erop gewezen dat hij vanwege zijn – beweerdelijke – staatloosheid problemen ondervindt bij het bemachtigen van reisdocumenten en dat hij zich tevergeefs heeft gewend tot het IOM, het NMI en autoriteiten van verschillende landen. De tevergeefse pogingen om reisdocumenten te verkrijgen – die voor een deel aannemelijk zijn gemaakt dan wel bewezen met behulp van schriftelijke stukken – hebben deels plaatsgevonden vóór de vorderingen om op 27 februari 2002 en 1 maart 2002 te verschijnen voor een terugkeergesprek en zijn dus relevant bij de beoordeling of eiser heeft voldaan aan het meewerkcriterium. 4.8.3. Voor de beoordeling van de vraag of de vreemdelingendienst zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet meewerkt aan het verkrijgen van reisdocumenten acht de rechtbank voorts het volgende van belang. De rechtbank heeft, gelet op de bewoordingen van het proces-verbaal van [brigadier] van 12 maart 2002, de indruk dat de vaststelling dat eiser niet meewerkt in belangrijke mate is ingegeven door de houding die hij in het verleden innam en die tweemaal eerder (in 1998 en 1999) heeft geleid tot het in werking stellen van het stappenplan. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of eiser alles doet wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen thans echter uitsluitend te worden beantwoord aan de hand van de stand van zaken in 2002. Geconcludeerd moet worden dat op dat moment van het achterhouden van een brondocument geen sprake meer was. Dit blijkt onder meer uit een in het dossier aanwezige mutatie van de vreemdelingendienst van 24 januari 2000, waarin het volgende is vermeld: “In december 1999 komt bericht binnen van de zijde van IND dat de aanvraag om een laisser passer door de [...] vertegenwoordiging is afgewezen. Hoewel het een origineel door het [...] ministerie van Buitenlandse zaken gelegaliseerd document is, zegt men doodleuk, dat het buiten [...] geen rechtskracht heeft. Heb nu dus te maken met een [...], die volgens dit papier altijd in [...] heeft gewoond, waarvan door de [...] autoriteiten gewoon wordt gezegd, aldus de betreffende medewerker van IND, i.c. [...], eigen schuld, dat je [...] bent verlaten. Je ziet maar hoe je terug komt. Zullen verder bezien, hoe er anders nog mogelijkheden zijn, om deze man terug te laten keren, maar moeilijk wordt het wel.” Verder komt uit het proces-verbaal niet duidelijk naar voren op welke wijze eiser tekort is geschoten in zijn pogingen om (vervangende) reisdocumenten te bemachtigen. Uit de hierboven weergegeven mutatie van de vreemdelingendienst blijkt immers dat eiser zich tevergeefs tot de [...] vertegenwoordiging heeft gewend, terwijl op p. 3 van het proces-verbaal van 12 maart 2002 het bezoeken van niet-[...] diplomatieke vertegenwoordigingen (i.c. de ambassades van [...] en [...]) door eiser wordt gezien als een teken van niet meewerken aan het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument. De in het proces-verbaal van 12 maart 2002 getrokken conclusie dat eiser niet voldoet aan het meewerkcriterium lijkt aldus in belangrijke mate te steunen op het feit dat eiser niet heeft voldaan aan de vorderingen om op 27 februari 2002 en 1 maart 2002 te verschijnen voor een terugkeergesprek. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet evenwel als vaststaand worden aangenomen dat de oproep om op 1 maart 2002 te verschijnen eiser niet tijdig heeft bereikt, terwijl niet onomstotelijk vast is komen te staan of eiser de vordering om te verschijnen op 27 februari 2002 nu wel of niet tijdig heeft ontvangen. Zodoende kan niet worden vastgesteld of eiser die oproep (bewust) heeft genegeerd. 4.8.4. Gelet op het voorgaande mocht verweerder niet zonder meer afgaan op de vaststelling van de vreemdelingendienst dat eiser niet meewerkt aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten. Gegeven de omstandigheden van het geval had het op de weg van verweerder gelegen om in het kader van de bezwaarprocedure nader onderzoek te doen naar de juistheid en consistentie van die vaststelling. Dit onderzoek zou er bijvoorbeeld uit kunnen hebben bestaan dat [brigadier] zou worden geconfronteerd met de door eiser in bezwaar aangevoerde argumenten en overgelegde documenten en in de gelegenheid zou worden gesteld om daarop te reageren. 4.8.5. Nu verweerder dit onderzoek heeft nagelaten en nauwelijks is ingegaan op de in bezwaar door eiser aangevoerde argumenten, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. 4.9. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser. De rechtbank zal daartoe een termijn stellen. 4.10. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is zowel voor het indienen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat de gemeente [...] aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 37,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst de gemeente [...] aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser. Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. [...], als griffier. Uitgesproken in het openbaar op: 23 maart 2006. door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.